80 Jaar geleden werd Oisterwijk bevrijd. Daarom is er in Tiliander een tentoonstelling over de oorlog en de bevrijding. Op donderdagavond 24 oktober werden er in Tiliander twee documentaires vertoond: een over verzetsman Martien van de Weijer en een nieuwe documentaire met nog nooit vertoonde beelden van de beschieting en ontploffing van de munitietrein in september 1944.
Op deze avond sprak Ad van den Oord een tekst uit die we zo mooi vonden dat we hem hier overnemen (uiteraard met toestemming van de auteur).
Helden
Ik heb altijd graag een held willen zijn. In de sport of in het verzet. Maar eerlijk gezegd lukte dat enkel in mijn dromen. In de werkelijkheid was ik veel te bang. Maar anderen kenden blijkbaar die angst niet. Het leger van verzetshelden groeide vooral ná de oorlog snel in Nederland. In de krantendatabank Delpher komt het woord verzetshelden maar liefst 5000 keer voor. In de loop der jaren zouden hun daden steeds meer opgesierd worden. Het werd moed met terugwerkende kracht zoals journalist Tony van der Meulen ooit schreef.
Degenen die ná de oorlog het meest op de trom sloegen over hun verzetsverleden waren uitgerekend de mensen die in de oorlog op hoge posten zaten en niet ontkwamen aan medewerking met de Duitse bezetter. Zo pochte burgemeester Jan Verwiel erop dat hij diverse ambtenaren gered had van de Arbeidsinzet. Maar was hij een held? Al op 12 mei 1940, het Duitse leger was nog niet eens in Oisterwijk gearriveerd, riep hij de bevolking in een manifest op zich te onthouden van elke poging tot verzet. In de nacht van 1 op 2 augustus 1942, toen de Oisterwijkse politie van de Sicherheitsdienst opdracht kreeg Joden te arresteren, instrueerde de burgemeester de politie hieraan te voldoen. Dus belden de politiemannen om vijf uur ’s nachts bij de Joden aan. Een week later waren ze vermoord in Auschwitz. En op 7 september 1944, anderhalve maand voor de bevrijding, dook de burgemeester onder. Terwijl de bevolking leed onder de ontploffing van de munitietrein en de granaten bij de bevrijding, zat de burgemeester relatief veilig in een boerderij op De Logt.
Na de oorlog waren er de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten om collaborateurs op te pakken. Zo’n organisatie moest in de ogen van velen onder leiding staan van personen die in de oorlog zich verdienstelijk hadden gemaakt in het verzet. Zo niet in Oisterwijk, waar een oud-lid van Arnold Meijers fascistische Nationaal Front tot commandant werd benoemd. Dat leidde tot veel kritiek. De Nationaal Fronter werd vervangen door Frans Bolsius, in de oorlogsjaren leider van de Distributiekring. Was deze hoge ambtenaar dan wel een verzetsheld geweest? In februari 1943 meldde Bolsius braaf aan de Tilburgse recherche dat er in Oisterwijk een Joods weesmeisje verbleef. Op het moment dus toen de Jodendeportaties al vele maanden gaande waren en er diverse NSB’ers rondliepen bij de Tilburgse politie. Onwetendheid? Ik geloof het niet. Angst om zelf opgepakt te worden? Lijkt me waarschijnlijker.
Burgemeesters, ambtenaren, politiemannen, treinpersoneel, Joodse Raad en Arbeidsbureaus werkten eendrachtig mee aan de deportaties van Joden of jongemannen voor de Arbeidsinzet. Niet omdat ze die maatregelen ondersteunden, maar, zoals Nanda van der Zee schreef, om erger te voorkomen.
Maar wat zouden we zelf hebben gedaan? Net als de burgemeester en hoge ambtenaar in oorlogstijd ben ik geen held. En ik vrees dat dat voor de meesten hier ook geldt. Maar in tijden van klimaat-, opvang- en woningcrisis is het overheersen van angst dodelijk voor een moreel kompas.
Daarom heb ik zoveel respect voor het klein groepje Nederlanders dat zich in de oorlogsjaren wél aansloot bij het verzet. Hoewel ze wisten dat arrestatie bijna zeker eindigde voor het vuurpeloton. Natuurlijk kenden ook zij angst. Martien van de Weijer schrijft in zijn dagboek: ‘Wanneer zijn wij aan de beurt?’. Maar die angst werd nooit leidraad voor hun handelen. De executie van mede-verzetslieden was juist een aanmoediging om door te gaan. Immers hun kameraden mochten niet voor niks zijn gevallen. De Raad van Verzet was een klein clubje van enkele personen in 1943 tot hooguit 20 mensen kort voor de bevrijding. De meesten kwamen ook nog eens van buiten Oisterwijk en waren hoog opgeleid. Minstens driemaal zoveel Oisterwijkers sloten zich in die jaren aan bij de NSB of SS. Maar het kleine clubje verzetslieden groeide onder ongewone omstandigheden uit tot moedige mensen. Een wordingsproces dus. Een held ben je niet, maar door de omstandigheden kun je het worden. Ze pikten het gewoon niet dat hun vrijheid en de rechtsstaat door een Duitse tiran te grabbel werden gegooid.
Martien van de Weijer kon zijn verzetsacties na de oorlog relativeren. Op het eind van de documentaire zegt hij dat een dagboek bijhouden als verzetsman getuigde van ‘kinderlijke naïviteit’. ‘Ik zou het nu niet meer doen’. Hetzelfde geldt voor de aanslag met fosfor die hij met Hans Kapteijn pleegde op een Duitse militair. Kort na die mislukte aanslag schreef Martien in zijn dagboek al dat het een ‘echte kwajongensstreek’ was.
Maar wat de verzetsjongens niet konden hebben, was kritiek op hun optreden door autoriteiten die tijdens de oorlog hun snor gedrukt hadden. Toen burgemeester Verwiel na zijn onderduik terugkeerde en de ontsporing van een trein door de Raad van Verzet ‘kwajongenswerk’ en ‘misdadig’ noemde, waste verzetsleider Bim van der Klei de burgemeester de oren. En toen bij de eerste herdenking van de bevrijding op 26 oktober 1945 de nieuwe bobo’s van het verzet de oud-verzetsmensen opriepen om zo veel mogelijk te verschijnen in jacquet met hoge hoed, zal dat menig verzetsman of verzetsvrouw tegen de borst gestoten zijn.
Het jacquet en de hoge hoed pasten immers niet bij wie de verzetsstrijders waren. Zij ijverden voor gelijkheid. Niet alleen arme sloebers, die om den brode lid waren geworden van de NSB, moesten vervolgd worden, maar ook fabrikanten, die goud geld aan de bezetter verdiend hadden. De verzetslieden waren jongens, aardige jongens om het met Nescio te zeggen. Hemelbestormers in hun daden vol jeugdige verwachtingen en overmoed. Zij konden vrijheidsbeperkingen en onrecht gewoon niet verdragen. Toen niet, en later niet. Want ook nu zijn er weer politici, of beter gezegd tirannen, die van de daken schreeuwen dat anderen onze banen en woningen wegkapen. En we hoeven geen held te zijn om verzetsman Henk van Randwijk te durven nazeggen: ‘een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen, dan dooft het licht’.